Gedichtanalyse

gedicht 1:

Zal ik weggaan? 

Zal ik weggaan? 
Zal ik verdrietig worden en weggaan? 
Zal ik het leven eindelijk eens onbelangrijk vinden, 
mijn schouders ophalen 
en weggaan? 
Zal ik de wereld neerzetten (of aan iemand anders geven), denken: 
zo is het genoeg, 
en weggaan? 
Zal ik een deur zoeken, 
en als er geen deur is: zal ik een deur maken, 
hem voorzichtig opendoen 
en weggaan- met kleine zachtmoedige passen? 
Of zal ik blijven?
Zal ik blijven?

Toon Tellegen (Uit: Alleen liefde. Querido Amsterdam, 2002) 


Analyse
Wat direct opvalt is dat er geen enkele vorm van rijm aanwezig is in dit gedicht maar dat er wel vaak zinnen halverwege worden afgebroken door een komma of een 'en'. Maar deze afbrekingen zorgen er helemaal niet voor dat het ritme van het gedicht verbroken wordt, het maakt het mooier en ritmischer.
Er is een duidelijk parallellisme aanwezig, bijna elke zin begint met Zal en eindigt met weggaan.
Ook in de titel is deze aanwezig, de titel is een samenvatting van het gedicht. Het hele gedicht gaat erover of hij zou weggaan.

De betekenis van dit gedicht zou kunnen zijn dat hij zich aan het afvragen is of hij zijn leven wil beëindigen en of hij dus wil weggaan. Hij geeft het gevoel dat hij genoeg heeft van deze wereld en wil ontsnappen. Op het einde vraagt hij zich dan toch weer af of hij niet zou blijven wat er op wijst dat hij hard aan het twijfelen is.



Deze afbeelding geeft dit gedicht zeer goed weer. We zien twee verkeersborden waarop twee vragen staan, "Zou ik weggaan?" en "Zou ik blijven?". Hij weet in dit gedicht niet goed of hij zou weggaan of dat hij zou blijven.


gedicht 2:







Een pakje met de post


Iemand heel ver hier vandaan
heeft aan mij gedacht:
heeft iets in een doos gedaan,
naar de post gebracht.
De doos is met de trein gegaan,
de trein ging door de nacht
en vanmorgen kwam het aan.
Wie had dat gedacht?












Analyse
In dit gedicht is er een rijmschema aanwezig en zowel in de eerste strofe als in de tweede is deze abab, dit noemt een gekruist rijm. Dit zorgt ervoor dat het een vrolijk gedicht wordt met een tof ritme.
De titel van dit gedicht is 'Een pakje met de post', dit is een beschrijving van wat er in het gedicht staat. Namelijk iemand doet iets waaraan hij denkt in een doos en brengt het weg naar de post. Het pakje reist daarna met de trein naar zijn bestemming. 

Op het einde zegt hij 'Wie had dat gedacht?', dit kan erop wijzen dat hij verbaasd is dat het pakje zo snel is toegekomen. Maar het kan er ook op wijzen dat hij geen idee had dat er iemand die heel ver van hem was aan hem dacht en hem een pakje opstuurde.

De bij horende afbeelding is een stereotiep pakje dat wordt verstuurd via de post van persoon tot persoon. Omdat we niet weten wat er in het pakje zat dat de persoon naar hem heeft gestuurd heb ik de buitenkant van een pakje genomen. We vragen ons af wat er in het pakje zit, net zoals iedereen doet als hij een pakje in handen krijgt.  

gedicht 3:
Verdwaald liedje 


De mens dat arme beest
hij is er en hij is er geweest
Hij rent door alle landen
tot hij geen asem heeft
En als hij neervalt is hij bang
en bidt en blaft en beeft

Daarom heeft hij de goden uitgevonden
daarom heeft hij torens opgericht
waar de goden mogen wonen
in een eeuwig licht

De mens dat arme beest
dat vraagt en vrijt en vreest
in de schaduw van de torens
En ik ben de kleine bruid
van het goede en het broze
Ik maai het onkuid
en ik maai de rozen

Ik hoor de mensen dromen
Amaai zijn dat seringen die ik ruik
of groeit het gras al op mijn buik?

En ik, godin van de nacht
omhels het jonge kind en de oude kraai
zeer zacht onder de torens
amaai amaai amaai.


Hugo Claus
In: De groeten (2002).

Analyse
In dit gedicht is er veel eindrijm, alliteratie(vraagt, vrijt en vreest) en assonantie(goden, mogen en wonen) aanwezig.

In de eerste zin kunnen we zien dat het over de mens gaat gaan en deze is een 'arm beest', dit verwijst waarschijnlijk naar dat de mens een dier is en dat hij zielig of droevig is. Door de zin daarop merken we ook dat de mens kan weggaan, sterven. De rest van de eerste strofe gaat erover dat de mens rond trekt door verschillende landen tot hij neervalt en zal sterven. Dit geeft de nadruk op dat ons leven maar tijdelijk is en dat we geen controle hebben over het leven of de dood. 

In de tweede strofe zien we dat de mens iets zocht voor de dood te ontlopen of te overwinnen en dit is dan door goden uit te vinden en deze te aanbidden door torens te maken. 

De derde strofe begint terug met 'De mens dat arme beest', dit is dus een belangrijke zin in het gedicht. Het gedacht gaat erover dat de mens zo zielig is. Ook is er in de derde strofe ineens een 'ik'-persoon en deze 'ik is blijkbaar een vrouw, bruid. Deze vrouw maait het onkruid, dit staat voor het slechte of de dood en ze maait de rozen, dit staat dan voor het goede of het leven. Deze link kunnen we leggen door te gaan kijken naar de eerste twee regels waarin stond dat het over het leven en de dood gaat. 

De vrouw hoort mensen dromen in de vijfde strofe en er wordt ook gezegd 'het gras groeit al op mijn buik' dit is een gezegde en dit betekent dat ze zich afvraagt of ze al dood is. 

In de laatste strofe is ze plots een godin die zowel de jongste als de oudste omhelst. Dit is dan waarschijnlijk de godin van de dood die de jongste en oudste meeneemt vanonder de torens. De herhaling op het einde kan wijzen op het feit dat de schrijver het hele gedicht in het belachelijke trekt omdat hij eerst zegt dat goden niet bestaan maar uiteindelijk is het toch duidelijk dat er een godin is van de dood.

De foto die ik bij dit gedicht heb gekozen is de godin van de nacht, Nyx. In het gedicht gaat het over een vrouw en er wordt vermeld 'godin van de nacht', deze foto is dus zeer toepasselijk bij dit gedicht. De nacht dood veel mensen dus daarom kan je ook zien dat dit de godin is van de dood.



gedicht 4:
De waterlelie 


Ik heb de witte water-lelie lief,
daar die zo blank is en zo stil haar kroon
uitplooit in 't licht.

Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer... 


Frederik van Eeden
In: Enkele verzen, 1898. 


Analyse
Het gedicht bestaat uit drie strofen en zowel de lengte van de strofe als van de regels verschillen sterk. Er is geen eindrijm aanwezig, maar wel is er assonantie aanwezig (lelie en lief).

Het gedicht is het levensloop van een water lelie. In de eerste strofe is de waterlelie zich aan het uitploos in het licht. In de tweede strofe wordt gezet hoe de lelie uit de donkere en koude vijvergrond geraakt is om dan het licht te vinden en te ontsluiten zodat je het gouden hart van de lelie kan zien. In de derde strofe ligt de lelie rustig op het watervlak en heeft ze geen wensen of noden meer, ze is volledig voldaan.

In de eerste zin zegt hij, Frederik van Eeden, dat hij de waterlelie lief heeft. Hij wil dus net zoals een waterlelie zijn die rustig zijn doel kan bereiken om dan het ideaal einddoel te bekomen waarbij hij geen zorgen heeft.

De foto die ik erbij heb gekozen is een waterlelie. Het gedicht noemt waterlelie en het praat ook over een waterlelie. Op de foto kan je het gouden hart zien van de waterlelie die volledig is uitgekomen. Ook ligt de waterlelie in volledige rust op het watervlak.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten